Pagina's

maandag 11 april 2011

Take-hometoets Het Zeeuwse kleilandschap

Naam: Tom Hage

  1. Welke drie factoren vormen – naast de menselijk invloeden- de grondslag voor het Zeeuwse landschap?
-klimaat
-bodemgesteldheid
-water
  1. Wat zijn de vier in Zeeland voorkomende landschapstypen?
-zeearmen -dekzand
-duinen -zeeklei
  1. Waaraan dankt het zeekleilandschap grotendeels zijn variatie?
-wordingsgeschiedenis
  1. Uit welke drie lagen bestond de Zeeuwse bodem grofweg rond het begin van onze jaartelling? Benoem ze in volgorde van onder naar boven.
-dekzand
-vette klei
-veen
  1. Welke nog steeds bestaande plaatsen kenden al voor het begin van onze jaartelling bewoning?
-aardenburg
-colijnsplaat
-domburg
  1. Wat was – volgens de brochure- de aanleiding tot het ontstaan van de Zeeuwse eilanden? Recent onderzoek bracht een andere (tweede?) oorzaak aan het licht welke?
-stormvloeden tasten veen aan waardoor eilanden en geulen ontstaan
-verlandingsprocessen, kreekrug, aanwas, opwas, slibaanvoer
  1. Hoe noemt men het moment waarop de bezinking van door zeewater meegevoerd materiaal het sterkst is?
-doodtij, hoogwaterkentering
  1. Wat was er de oorzaak van dat kreken en kreekoevers verzandden en het omliggende veenpakket met een kleilaag werd bedekt?
-relatief zwaar zand bezinkt in kreek of net ernaast, lichte kleideeltjes pas verderop op veenpakket waar minder stroming is
  1. Hoe komt het dat geheel verzandde kreken op veel plaatsen nu nog in het omringende landschap te herkennen zijn?
-steken boven omgeving uit wat veilige plek bood aan kerken, dorpen en wegen, andere begroeiing – bomen
  1. Wat is de benaming van de lage, natte gedeelten tussen de kreekruggen?
-poelgronden
  1. Welke twee functies vervulden de kreekruggen toen het land weer bewoonbaar werd?
-verbindingen, wegen
-huisvesting, dorpen
  1. Wanneer en op wiens initiatief kwam de bedijking van het schorrengebied op gang?
-na ca. 1000 nC 11e en 12e eeuw
-kloosters uit Vlaanderen oa Gent
  1. Tot wanneer(in jaartallen) spreken we van het zogenaamde oudland en in welke perioden wordt het nieuwland ingedeeld?
-A oudland/ 1100-1400 nC
-B1 nieuwland/ voor1500-1530 (st felixvloed)
-B2 na 1500
  1. Wat zijn de voornaamste kenmerken van het oudland en welke die van het nieuwland uit de verschillende perioden?
-A kreekruggen,/ poelgronden, onregelmatige kleinschalige verkavelingen, kronkelende wegen en kerken op ruggen
-B1 kleine langgerekte polders, veel dijken door bedijkte eilandjes (opwas) en afgedamde zeearmen
-B2 functioneel en grootschalig, rechthoekige verkavelingen, rechte wegen, met contrasterende kronkelende kreek erdoorheen geweven
  1. Welke vier landschapselementen worden tot de laagtes gerekend?
-kreek -weel
-slikken -poelgronden (oa door moernering)
  1. Waaruit bestaat de bodem in de poelgrondgebieden?
-dunne laag klei
-op veen
  1. Wat is moernering en waarom werd het toegepast?
-uitgraven veenlaag
-zoutwinning
  1. Noem vier van de grootste poelgebieden in Zeeland.
-schouwen -yerseke moer (zuid-bevelland)
-walcheren -oost zeeuws vlaanderen (hengstdijkse putting)
  1. Om welke reden is het Prunjegebied op Schouwen uniek in de provincie?
-oude blauwe zeeklei aan oppervlakte, grootschalig natuurgebied
  1. Beschrijf kort de begrippen aanwas en opwas.
-aanwas, aanslibben vnl. kleideeltjes langs rand bestaande polder
-opwas, aanslibben/ bezinken zand in rustiger water midden in stroom, zandplaat
  1. Welke kreektypen onderscheiden we nu in Zeeland en hoe zijn ze ontstaan?
    -1-zijdig afgedamde kreek, getijdegeul die zich in slikken vertakte en daarin doodloopt en later in zijn geheel in polder is opgenomen of … restant van dijkdoorbraak of inundatie die langere tijd open is geweest waardoor doorbraak zich kon vertakken alvorens her te bedijken (doorbraakkreek).
    -2-zijdig afgedamde kreek , oorspronkelijke doorgaande getijdegeul die bedijkt is en in polder opgenomen
Beetje verwarrend gesteld in boekje. Bijvoorbeeld: er wordt apart melding gemaakt van getijdekreek terwijl kreken eigenlijk in alle gevallen zoute getijdewateren zijn die zijn ingedijkt.
  1. Hoe ontstond een weel en noem twee oorspronkelijke kenmerken ervan.
-dijkdoorbraak of opzettelijke doorbraak tbv inundatie
-begint met open water met diep kolkgat aan de dijk al dan niet vertakt in achterland afhankelijk van duur doorbraak
-nieuwe dijk ligt zee of landinwaarts richting polder om kolkgat heengekromd????
  1. Waarom en hoe kwamen inlagen en karrevelden tot stand?
-inlagen, als voobereiding op dijkval (door de stroming ondergraven dijk) werd achter en naar gelang de lengte van de zwakke dijk een nieuwe aangelegd waartussen dan een inlaag ontstond die vaak lager lag dan oorspronkelijke land vanwege grondwinning voor nieuwe dijk. Eigenlijk een karreveld in een inlaag. Een karreveld is een vaak in stroken dwars op de dijk(en) uitgegraven patroon met op de hogere niet uitgegraven delen de uitgespaarde stroken (dammetjes) waarop karren met paardenkracht de grond naar de dijk transporteerden. Karrenvelden komen dus niet alleen in inlagen voor.



  1. Waardoor is het water en de bodem in de inlagen, karrevelden en aangrenzende polders vaak zout en welke gevolgen heeft dat?
-doordat de karrenvelden laag liggen door grondwinning voor dijken
-zoute kwel
  1. Wat is het oudste dorpstype in Zeeland en hoe noemt men een dorp waarvan de dorpsstraat loodrecht op de zeedijk staat en de haven met de kerk verbindt?
-ringdorp
-voorstraatdorp

Ps. Bruinisse is een combinatie van beide

Geen opmerkingen:

Een reactie posten